
De hittebestendige binnentuin bij boekhandel Walry heeft al vaker dienst gedaan als een
geborgen plek voor literaire verkoeling. Nu ja, verkoeling zal met de kannen vlierbloeswater moeten gebeuren waar de aanwezigen instinctief naar grepen, want de auteur die ons kwam vervoegen op de dag van de boekhandel heeft er door de politieke en satirische inslag van haar boeken vooral de naam naar om gemoederen te verhitten, en vooral om de hete hangijzers van mondiale problematieken met blote handen vast te pakken.
Mindfuck
Gaea Schoeters is een steeds feller schijnende ster in de Literatuur, ook in het buitenland. Zij is één van de meest gelezen Vlaamse auteurs in Duitsland, waar de vertaling van haar vorige roman Trofee (2020) het debat rond Duitslands koloniale verleden aanvuurde. Dimitri Verhulst noemde het een mindfuck-roman, een oordeel dat in Duitsland tot een zelfstandig literair genre werd gecanoniseerd. De wereld wankelt, zo ook de hoge tafel waaraan ons gesprek plaatsvindt. Maar waar wij dat probleem kunnen oplossen door wat papier onder een poot te proppen, heeft de wereld meer baat bij lange-termijn oplossingen.
Want laat bondskanselier Winckler, het hoofdpersonage van haar nieuwste roman Het
geschenk, nu net zo’n figuur zijn voor wie het spreekwoordelijke papiertje onder een
tafelpoot genoeg is. De Duitse bondskanselier drukt door om een ivoorwet goed te keuren waarmee de invoer uit Afrika van jachttrofeeën in Europa strenger gereguleerd wordt. Voor de lezer lijkt dit een morele daad, ware het niet dat hij die wet enkel voorwendt om de groenen te paaien om er een mestdecreet door te krijgen.
Een zielig figuur
Als ik Gaea Schoeters vraag of ze deze Winckler een moreel figuur vindt, zei ze dat ze de neiging heeft om haar schrijftafel te delen met personages die ze net onaangenaam en moreel dubieus acht. Winckler vindt ze een zielig figuur die zijn politieke jeugdidealen ten grave gedragen heeft en gekozen heeft voor een politiek beleid dat louter zijn eigen herverkiezing moet garanderen. Toch zal ze hem in de meer ludieke passages laten zien vanuit een speelsere invalshoek dat de lezer er vooral aan herinnert hoe diep hij zijn ziel in de laatste decennia heeft gestroopt en vooral zichzelf blijft wijsmaken dat hij het Goede verricht.
Hunter White, protagonist uit haar vorige roman Trofee, is nog zo'n figuur die zichzelf
bijvoorbeeld als een moreel figuur zou opwerpen, maar er niet in slaagt om de dubbele
standaarden in zijn denken en handelen te herkennen. Als trofeejager in door hem
aangekochte natuurgebieden in Afrika verzekert hij zichzelf er vaak van dat hij ethisch jaagt, maar is zich aanvankelijk niet bewust van de door de regering georganiseerde en dodelijke klopjachten op stropers, wat zij dan weer doen omdat de inkomsten die ze uit
jachtvergunningen halen hoger zijn als er tenminste wild is waarop neokoloniale jagers
kunnen schieten.
Je zou kunnen stellen dat deze Hunter White uit Trofee in hetzelfde morele schemergebied verkeert als bondskanselier Winckler in Het Geschenk. Beiden redeneren ze zich vast in een onmogelijk huwelijk tussen het witte-redders-complex, de neokoloniale denkbeelden die hen nog steeds drijven tot politieman spelen in het globale zuiden, en de legitieme eisen tot zelfbestuur van voormalige kolonies in Afrika. “Moraliteit is westers, de rest van de wereld moet het stellen met pragmatisme” lezen we in Trofee.
Boemerang
Het is een boemerang die in Wincklers gezicht terugkeert, want uiteindelijk zal hij nu zelf de gevolgen dragen van zijn eigen wet. De president van Botswana heeft namelijk gul 20.000 duizend olifanten geschonken aan Duitsland en krijgt zo de gelegenheid om eens zelf de gevolgen te dragen van wetten die op anderen betrekking moesten hebben. Dat idee van die boemerang vond Schoeters wel geestig, want het biedt ook enige narratieve verlossing om deze alfaman te zien falen.
Wie Het geschenk leest en Schoeters in de tuin hoorde spreken zal merken dat er een
politieke dynamiek wordt geschetst die vele landen, waaronder België, kenmerkt. Vanwege de korte termijnen waarbinnen regeringen zich dienstbaar moeten stellen aan het publiek, is een langetermijnvisie vaak uitgesloten, en omdat regeringen vooral dienstbaarheid willen in het stemhokje bewijzen ze vaker lippendienst aan heersende politieke, lees: rechtse, algemeenheden onder kiezers en verrechtsen ze zelf om hun bestuur niet te moeten afstaan aan extreemrechtse politici, zoals Fuchs in Het geschenk. Schoeters meent dat die toegift aan een rechts discours er net voor heeft gezorgd dat de maatschappij via andere middelen dan extreemrechts bewind net in de valstrik is gelopen van zeer rechts bewind. Op het einde van Het geschenk heeft Winckler de nieuwe verkiezingen net gewonnen. En juicht. Fuchs heeft niet gewonnen, maar zijn extreemrechtse partij haalde wel een topscore. Hij juicht.
Het doet denken aan een verzuchting van politicus Bruno Tobback, uit 2007 reeds: Bijna
elke politicus weet wat je moet doen om het klimaatprobleem aan te pakken. Er is alleen
geen enkele politicus die weet hoe hij daarna nog moet verkozen raken. (De Standaard, 5
februari 2007). Een kleine twintig jaar later betekent die dynamiek dat er geen resolute
aanpak van lange termijnproblemen.
Niet iedereen in Het geschenk is trouwens bang van lange termijn denken. De eerste
minister Hartman neemt geen blad voor de mond en kent niet de subtiliteit om anderen te paaien of te zwichten voor symbooldossiers. In het meest openhartige gesprek van de
roman spreekt ze Winckler aan op zijn weinig daadkrachtig optreden: uit angst voor de ruk naar rechts durft hij, en velen met hem, geen doordacht beleid te voeren. Ik vroeg of het al dan niet een toeval was dat zij een van de enige vrouwelijke politici in het mannenbastion van de Reichstag was. Schoeters haalde de vroegere Britse prime minister Margaret Thatcher aan om aan te klagen hoe kortzichtig er vaak gedacht wordt over vrouwen in de politiek. Deze verguisde politica werd voor patriarchale apologeten geïnstrumentaliseerd om te bewijzen dat ook vrouwen even snel door macht gecorrumpeerd worden als mannen.
Maar Schoeters meent dat dit een heel selectieve lezing van machtscorruptie is. Ten eerste is zij maar één voorbeeld, ten tweede zouden vrouwen ook een eeuwenlange overheersing van publieke ruimte en de politiek moeten opeisen om een werkelijk beeld te krijgen van hoe vrouwen het al dan niet beter, slechter, of anders zouden doen dan mannelijke politici.
Moraal is gelaagd en niet eenzijdig in Het geschenk en in Trofee. Je kan inderdaad een lans breken voor de rechten van wilde dieren in Afrika en hun behoud. Maar elke beslissing blijkt een communicerend vat met andere misstanden. De president van Botswana verzucht: “prachtig dat u zo bekommerd bent om het welzijn van de fauna in een land dat op tienduizenden, kilometers van het uwe verwijderd is” maar: “mensen zijn minder belangrijk. De helft van het land is natuurreservaat, en boeren worden achteruit gestoken.” Ook in Trofee wordt herhaaldelijk gewezen op het idee dat Afrikanen zelf minder beschermd zijn dan het wild waartussen ze leven. Zo suggereert Schoeters dat morele Westerse principes vaak stuiten op gebrekkige kennis van de maatschappijen of onderwerpen waarover zij denken het Goede te denken. Ik vroeg haar dus hoe ze dat zag binnen een literair landschap dat steeds meer geïnstrumentaliseerd wordt om duidelijke ethische standpunten in te nemen. Schoeters was resoluut. Kunst moet niets, moet geen inzetbaarheid van zichzelf eisen. Als kunst of cultuur een heersend stelsel waarden en normen aanhangt zal het geen aanspraak maken op tijdloosheid, want normen en waarden zijn bij uitstek aan een tijd gebonden. Bovendien moet cultuur uit een impasse geraken. Het is het morele vernis van de maatschappij, niet enkel moet het zich met ecologie en de heersende maatschappelijke thema’s bezighouden, het wordt er ook op afgerekend als het dat niet doet. En net omdat dat vaak wordt geëist, krijgt
de cultuur het verwijt een links bolwerk te zijn.
Niet gedacht dat we de achttiende -eeuwse filosoof Voltaire zouden aanhalen, maar nadat Schoeters had voorgedragen uit Het geschenk moest ik denken aan enkele woorden die Voltaire neerschreef in zijn roman Candide uit 1759. Zowel protagonist Candide als Voltaire zelf beschouwden de wereld rondom en geloofden niet, zoals het sinds vooruitgangsoptimist en filosoof Leibniz werd gecanoniseerd, dat we in de beste van alle mogelijke werelden leefden (een manier om God vrij te spreken van de wreedheid in de wereld). Ze zagen onrecht, vernielzucht, slavernij,... en konden daar enkel tegenin brengen dat elk mens zijn eigen tuintje moet onderhouden. Hoewel het haar een mooi idee leek om eerst de eigen tuin te onderhouden voor we de wereld gaan snoeien, denkt ze niet dat die kleinschaligheid ons veel verder zal helpen voor de toekomst. Er is veel meer, en veel radicaals, nodig om de wereldpolitiek en de toekomst te beïnvloeden. Als iedereen enkel voor de eigen tuin zorgt, en niet de eigen stem gebruikt om luidop wantoestanden aan te klagen, wie redt ons dan van demagogie en haatpredikers?
Robin Van der Plaetsen (boekverkoper bij Walry) - zomer 2025